Wethouder Paulus Jansen sprak onlangs op ons RiskCongres Lokaal Bestuur in Utrecht. Hij had het daar over de risico factor tijd (zie het eerder gepubliceerd verslag op onze website). Dit verslag vindt u in deel 1. In dit artikel wordt door hem nader ingegaan op flexibiliteit met betrekking tot grootstedelijke projecten, het gemeentelijk vastgoed. Daarnaast liet hij zijn licht schijnen over de onvoorziene uitgaven. In het deel drie en laatste artikel gaat hij in op het verschijnsel “trechteren”.
Over de omvang van project in dit verband zei Paulus Jansen hoe groter, des te riskanter. Soms is aan die grootte weinig te doen. Denk aan de Noord-Zuid lijn in Amsterdam: die leg je aan, of niet. Als je het doet weet je zeker dat er in de loop van de jaren nog heel wat voortschrijdend inzicht zal ontstaan, en dat wellicht zelfs de vervoersvraag substantieel kan wijzigen. Maar zo’n lijn komt onderweg ook zoveel obstakels en andere ontwikkelingen tegen, dat dit vrijwel altijd tot extra vertraging en meerkosten leidt.
In Utrecht speelt op dit moment hetzelfde voor de sneltram. De nieuwe lijn tussen Utrecht Centraal en De Uithof wordt doorgetrokken met de Nieuwegeinlijn, waardoor hij dwars door het stationsgebied en gebouwen in aanbouw. Hij loopt ook door het Sciencepark, waar veel onderzoeksactiviteiten plaats vinden die slecht tegen trillingen kunnen. Zo bleek de nieuwbouw van het RIVM bij nader inzien té dicht op de tramlijn te zijn geprojecteerd. Dit type problemen is bij grote infraprojecten in stedelijke omgeving eigenlijk altijd aan de orde.
Megaprojecten in mootjes hakken?
Jansen: “Rond het stationsgebied van Utrecht is bijna 25 jaar een levendige discussie gevoerd over de herontwikkeling van het gebied, zonder dat er ook maar enig concreet project werd uitgevoerd. Alles werd aan alles gekoppeld, waardoor de besluitvorming ingewikkelder werd. Iedere belanghebbende (en iedere gemeenteraadsfractie) had wel zijn redenen om op zijn minst érgens tegen te zijn, waardoor een meerderheid voor zo’n totaalplan niet te vinden was. Medio jaren negentig werd een deel van de perronoverkapping van Utrecht Centraal weggehaald “omdat we binnenkort gaan starten met de nieuwbouw”. Daarna heb ik nog 15 jaar in de regen gestaan tot dat de nieuwe overkappingen ook écht gereed waren.”
Volgens Paulus Jansen had er in dat stadium ook gekozen kunnen worden voor een globale gebiedsvisie voor het stationsgebied (ingrediënten bijvoorbeeld een nieuw station; verbetering van de doorwaadbaarheid van de spoorzone; transformatie van het jaarbeursgebied; water terug in de singel en verbetering maaiveldniveau tussen station en oude binnenstad).
De conclusie van Jansen is dat bij grote ontwikkelingen het politieke risico aanzienlijk beperkt wordt –en de maatschappelijke output verhoogd wordt – als niet gekozen wordt voor een blauwdruk, maar voor een globale visie, waarbinnen kleinere projecten met een beperkte doorlooptijd gedefinieerd worden. Het risico wordt nog verder beperkt als die enveloppen op zichzelf een redelijk evenwicht hebben tussen verwachte kosten en baten. Dat is de aanpak waarvoor uiteindelijk gekozen is in het stationsgebied en sindsdien draaien de bouwkranen overuren!
Flexibiliteit van projecten
Paulus Jansen: “Het opknippen van grote projecten verhoogt dus de flexibiliteit. Maar ook in de programmering kan flexibiliteit ingebouwd worden. Als je plannen maakt in een hoogconjunctuur, gebaseerd op het maximale verdienend vermogen van dat moment kan je van de koude kermis thuis komen als de marktomstandigheden wijzigen voor alle contracten getekend zijn. Het inbouwen van wat economische lucht in het programma is dus verstandig, met als alternatief een grotere reservering voor de post onvoorzien. Ook flexibiliteit in de programmering van functies kan helpen om bij een gebiedsontwikkeling met een lange doorlooptijd veranderingen in de vraag te kunnen volgen, zonder dat planologische procedures overgedaan moeten worden.”
Het risico van onvoorzien
Een reële inschatting van de post onvoorzien, de doorlooptijd en relevante financiële parameters is een niet te onderschatten risico, ook in politiek opzicht. Bestuurders en volksvertegenwoordigers geven graag geld uit, maar hebben meer moeite met het vinden (en het verkopen) van dekking. Je maakt je immers niet populair met het verhogen van belastingen of tarieven, of bezuinigingen op een voorziening om iets anders te kunnen betalen. Dat leidt tot de neiging om risico’s bewust laag in te schatten. Zo worden immers de geraamde kosten aan de voorkant lager en wordt het gemakkelijker om draagvlak voor het besluit te vinden.
Jansen: “Een voorbeeld is het gemeentelijk vastgoed, waar ik bestuurlijk verantwoordelijk voor ben. In een vorige collegeperiode is besloten om de afschrijvingstermijn van gebouwgebonden installaties tijdelijk te verhogen van 20 naar 40 jaar. Dat leverde voor die periode een extra opbrengst van €2 miljoen per jaar op. Als een gebouw echter binnen 40 jaar wordt gerenoveerd, om het bijvoorbeeld energie neutraal te maken, dan worden de meeste gebouwgebonden installaties vervroegd afgeschreven en heb je dus een zeperd. Hetzelfde geldt voor het inboeken van een jaarlijkse huurverhoging van 2% op het moment dat de kantorenmarkt op zijn piek was. De feitelijke huurverhogingen volgen de CBS-index, en die lag de afgelopen periode ver onder de 2%. Dan ontstaat er dus een lijk in de kast. De gemeenteraad – en het college trouwens ook – hebben hoge ambities op het gebied van verduurzaming van onze eigen gebouwen. Op het moment van groot onderhoud nemen we alle verduurzamingsmaatregelen mee waarvan de gemiddelde terugverdientijd 15 jaar is. Dat is qua economisch risico op het randje. Maar regelmatig klinken pleidooien om de terugverdientijd nog verder te verlengen of uit te gaan van een sterkere stijging van energieprijzen in de toekomst. Dat komt in mijn ogen neer op het uitschrijven van een ongedekte cheque.”
Hij vraagt zich vervolgens af hoe dan om te gaan met dit soort opportunistische geluiden, en vervolgt met “Ik denk door het organiseren van een goede tegenmacht in het college, waarbij de portefeuillehouder financiën waakt voor de bewaking van de standaard. Maar ook een lokale rekenkamer kan hierbij een goede rol spelen. Tenslotte investeren we ook veel tijd in briefings voor de raad. Een ander voorbeeld voor een onjuiste inschatting van de post onvoorzien was de Grand Départ, de start van de Tour de France in 2015. Het ministerie van VWS was een van de publieke financiers, maar een voorwaarde voor de bijdrage was dat er in de begroting GEEN post onvoorzien mocht voorkomen. Een beetje gek als je het mij vraagt. De start van de Tour was een enorm succes, maar natuurlijk waren er ook een paar nagekomen rekeningen. Het was tijdens de tijdrit bloedheet, waardoor er bijvoorbeeld voor twee ton euro aan extra waterpunten geregeld moest worden. Mijn conclusie is derhalve dat het verbinden van dit soort voorwaarden aan een subsidie contraproductief is.”
WETHOUDER JANSEN vAN uTRECHT OVER DE OMVANG EN FLEXIBILITEIT VAN PROJECTEN
07 februari 2018