De Commissie van Beroep van Tuchtrecht Banken heeft de voormalige bestuursvoorzitter van ING, de heer Ralph Hamers en twee commissarissen berispt vanwege een beloningsvoorstel dat vijf jaar geleden, in 2018, veel stof deed opwaaien. Dit is opmerkelijk want in een eerder stadium verklaarde de Tuchtcommissie Banken de klachten ongegrond. Volgens de Commissie van Beroep is de Gedragscode Bancaire Sector wel overtreden: door onzorgvuldig handelen van deze bankmedewerkers is het vertrouwen van de samenleving in de bank geschaad. De klachten gingen over het voorstel om de beloning van de bestuursvoorzitter (inclusief bonus) met ongeveer 50% ineens te verhogen, tot iets meer dan 3 miljoen euro per jaar. Het persbericht waarin het beloningsvoorstel werd aangekondigd, veroorzaakte destijds in Nederland veel ophef en afkeuring. De raad van commissarissen trok het voorstel binnen een paar dagen weer in. De Commissie van Beroep constateert nu dat de voorgenomen beloningsconstructie binnen de geldende regels paste en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de integriteit van de drie personen, maar zij constateert ook dat gedragsregels uit de gedragscode zijn overtreden. De bestuursvoorzitter en commissarissen hebben onvoldoende zorgvuldig gehandeld, maakten een onvoldoende zorgvuldige belangenafweging en hebben daardoor het vertrouwen van de samenleving in de bank geschaad.
Volgens de Commissie van Beroep hadden de commissarissen en bestuursvoorzitter een voorbeeldfunctie bij het uitdragen van de gedragsregels en zijn ze daarin tekortgeschoten. Zij wijst hierbij op de bijzondere verantwoordelijkheid van beleidsbepalende personen. Bankmedewerkers zullen niet snel tuchtrechtelijk worden veroordeeld zolang zij binnen de interne beleidsregels blijven, maar dat ligt anders voor de bankmedewerkers die zelf verantwoordelijk zijn voor dat beleid. Hun eigen rol daarbij kan wel tuchtrechtelijk worden getoetst. De commissarissen en de bestuursvoorzitter hebben bij de voorbereiding van het beloningsvoorstel onvoldoende zorgvuldig gehandeld.
De combinatie van vier samenhangende aspecten van hun handelen maakt dat de Commissie van Beroep tot dit oordeel komt.
1. Het voorstel hield in dat de beloning in één keer zou worden verhoogd naar het maximum terwijl ook gekozen had kunnen worden voor een verhoging in stappen.
2. Binnen de bank werd intern gewaarschuwd voor publieke en politieke beroering, maar ook voor ophef binnen de bank bij een verhoging van 40%. Naar deze waarschuwing is onvoldoende geluisterd en vervolgens is een beloningsvoorstel met een verhoging van 50% voorbereid.
3. Het voorstel werd bovendien voorgelegd aan de aandeelhouders terwijl tegen de bank een strafrechtelijk onderzoek liep vanwege het niet naleven van de wetgeving tegen witwassen. In de raad van commissarissen was afgesproken dat het beloningsvoorstel niet zou doorgaan als de uitkomst van dat onderzoek negatief zou zijn. De commissarissen hadden het voorstel niet door moeten zetten, de bestuursvoorzitter had hen moeten wijzen op de status van het onderzoek en op het risico dat het onderzoek tot reputatieschade voor de bank en de bestuursvoorzitter zelf zou kunnen leiden.
4. Er is ook geen goede analyse gemaakt van het maatschappelijk draagvlak. Mensen binnen en buiten de bank werden – soms laat en onvolledig – geïnformeerd, en met hun reacties is te weinig gedaan. Toen de toenmalige minister van Financiën summier werd ingelicht, antwoordde hij dat een salarisverhoging “erg gevoelig” lag. Dit antwoord blijkt geen rol te hebben gespeeld in de besluitvorming. Hieruit blijkt dat de belangenafweging niet zorgvuldig was. Ook de (nieuwe) raad van commissarissen van de bank zelf heeft zich later kritisch over het verweten gedrag uitgelaten.
Commissie van Beroep vernietigt oordeel Tuchtcommissie Banken uit 2022
De Commissie van Beroep vernietigt in beroep het oordeel van de Tuchtcommissie Banken. Die constateerde in 2022 dat de salarisverhoging niet had bijgedragen aan het maatschappelijk vertrouwen in de bancaire sector, maar zag geen individuele gedragingen die in strijd waren met de gedragsregels. De aanklager van Tuchtrecht Banken ging tegen deze uitspraak in beroep en vroeg een beroepsverbod van twee jaar voor de commissarissen en een voorwaardelijk beroepsverbod van één jaar voor de bestuursvoorzitter.
De commissarissen en voormalige bestuursvoorzitter krijgen alle drie dezelfde maatregel opgelegd omdat onderling niet te achterhalen is wie welke rol heeft gespeeld en zij hierin geen inzicht hebben willen geven. Zij wilden in de tuchtprocedure geen informatie geven over de inhoud van de gesprekken die zij onderling hebben gevoerd. De Commissie van Beroep vindt dat zij zich niet toetsbaar hebben opgesteld tegenover de Commissie van Beroep door zich op oneigenlijke gronden op het vertrouwelijke karakter van deze gesprekken te beroepen. Voor de duidelijkheid hebben we hierna in cursief het verslag van de mondelinge behandeling bij de Tuchtcommissie ter kennisname toegevoegd.
De opgelegde maatregel, de berisping, is een strenge afkeuring van het gedrag. De Commissie van Beroep kiest niet voor een (voorwaardelijk) beroepsverbod. Reden voor het opleggen van een lichtere maatregel dan een (voorwaardelijk) beroepsverbod is onder meer dat de Commissie van Beroep nog niet eerder de betekenis en reikwijdte van de gedragsregels heeft uitgelegd, zoals dit in deze zaak is gedaan. Ook is van belang dat inmiddels vijf jaar zijn verstreken en dat de drie sindsdien in de publiciteit met de gevolgen van het handelen zijn geconfronteerd.
De uitspraak van de Commissie van Beroep is definitief, er is geen beroep mogelijk. De maatregelen worden opgenomen in een besloten register, dat inzichtelijk is voor alle aangesloten banken.
Tijdens de mondelinge behandeling bij de Tuchtcommissie heeft verweerder 1 , in casu de heer Ralph Hamers- zo blijkt uit het proces-verbaal – onder meer het volgende verklaard: “U vraagt mij of ik het in 2018 uitvoeren van het in 2010 vastgestelde beloningsbeleid ondersteunde. De governance code schrijft voor dat een gesprek plaatsvindt met de bestuursvoorzitter over zijn beloning. Dat is één keer per jaar. Het is een kort gesprek, waarin wordt medegedeeld wat die beloning is. In dat gesprek kwam de zorg van de raad van commissarissen ter sprake over de beloning in relatie tot de continuïteit op lange termijn, een zorg die zij al vier of vijf jaar in het jaarverslag noemden. Daarover is mijn visie gevraagd. Ik heb gezegd dat ik niet verlegen zat om een salarisverhoging. Daarmee beoogde ik, dat dat punt niet onderdeel van de discussie zou worden. Ten tweede heb ik geprobeerd het heel zuiver te houden. Het ging om een voorstel over mijn eigen beloning, dus moet ik me op de vlakte houden om geen belangenverstrengeling of de schijn daarvan te laten plaatsvinden. Als ik had ingegrepen, was ik op de stoel van de raad van commissarissen gaan zitten. Zij moeten andere belangen waarborgen dan slechts mijn salaris. Ik heb mijn visie gegeven op de structuur van het voorstel. Ik heb het zuiver gehouden door niet verder te gaan. Ik heb mijn visie gegeven op het voorstel dat binnen het gangbare beleid lag. Dat beleid was vastgesteld naar aanleiding van de Code Banken en er was mee ingestemd door het Ministerie van Financiën en de Staatscommissarissen. In dat beleid zelf zit een moreel-ethisch aspect. Er mag namelijk niet op of boven de mediaan van de peer-group worden beloond, om te voorkomen dat de beloning een opdrijvend karakter binnen die groep krijgt. Daarin zit het moreel-ethische karakter al ingebakken. Vervolgens heeft men wat betreft de structuur van het voorstel gekeken naar aandelen in plaats van cash. Ook dat is moreel-ethisch, omdat dit ervoor zorgt dat de belangen van de bestuursvoorzitter parallel lopen met de belangen van het bedrijf. Ook met de aanhoudperiode van die aandelen zorg je ervoor dat die belangen parallel blijven lopen. Verder heb ik in het gesprek voldoende comfort ontvangen over hoe de raad van commissarissen alle aspecten meewoog, en ik mocht daar ook op vertrouwen want in het verleden hebben zij dat ook goed gedaan. Ikzelf krijg de notulen van de renumeratiecommissie en raad van commissarissen niet onder ogen. Mij wordt slechts kort iets medegedeeld. Mijn rol is daarmee beperkt. De verantwoordelijkheid ligt bij de raad van commissarissen. Zij moeten alle belangen afwegen. Achteraf zie ik de uitkomsten van die afwegingen en in het verleden was dat altijd zorgvuldig gedaan. U vraagt mij of ik in het gesprek heb aangegeven dat in bang was voor mogelijke commotie. Ik wil verder niet ingaan op het gesprek, omdat het een groot goed is dat de governance code regelt dat het gesprek vertrouwelijk is vanwege de precaire vertrouwensrelatie tussen de voorzitter en de raad van commissarissen. (…) U houdt mij voor dat ik en de gesprekspartners ook hadden kunnen besluiten om voor deze tuchtprocedure de vertrouwelijkheid van het gesprek te herzien. Als er andere aspecten zijn die daartoe dwingen, bijvoorbeeld wetgeving of een rechter, dan kan dat. Het openbaren van het gesprek gaat deels tegen mijn integriteit in. Er zou ook niet zo veel uitkomen als u wellicht vermoedt. (…) U houdt mij voor dat de commotie is veroorzaakt door de grote stap in salaris die in één keer is gezet, en vraagt mij of ik op enig moment heb gedacht dat die stap ook wel groot was. Ik ben hier heel zuiver geweest door niet aan belangenverstrengeling te willen doen. Dat is geen verschuilen, maar de verantwoordelijkheid ligt nu eenmaal daar, bij de raad van commissarissen. Het is moeilijk om bij het geven van een visie iets te zeggen zonder een andere gedragsregel te overtreden, namelijk schijn van belangenverstrengeling. U houdt mij voor dat uit de verslagen van de renumeratiecommissie lijkt te volgen dat het om meer ging dan alleen een visie, namelijk om “support” van mijn kant. Dat is nooit zo medegedeeld door de renumeratiecommissie. De vraag of ik het voorstel ‘supporte’ is mij nooit gesteld. Ikzelf heb die notulen nooit gekregen en die hoor ik ook niet te krijgen. De bestuursvoorzitter gaat nooit over zijn eigen beloning. Je mag mij niet vragen om steun voor het voorstel, en dat is mij ook niet gevraagd. Ik heb dat dilemma opgelost door de gedragscode volledig te volgen, door geen support te uiten. Het eerste gesprek ging erover dat de raad van commissarissen erover dachten invulling te geven aan het beleid. Dat dachten ze te gaan doen door verhoging binnen de gehervalideerde bench van de vaste beloning, en binnen de vaste beloning moest zich dat vertalen in aandelen. Het tweede gesprek was meer een mededeling over wat het voorstel van de renumeratiecommissie en de raad van commissarissen zou worden, tenzij zich nog bepaalde ontwikkelingen zouden voordoen. U vraagt mij of ik het voorgeschreven gesprek tussen bestuursvoorzitter en de renumeratiecommissie zie als een blessing of disaster in disguise. Ik denk dat het goed is om dat gesprek te houden. Als er echt iets is wat niet kan, zoals een beloningsverhoging na aankondiging van een grote reorganisatie, dan zijn er echt feiten waarvan je zegt: dat moeten we niet doen. In dat soort voorkomende gevallen zou je meer kunnen doen dan je visie geven. Ik denk dat het goed is dat met het gesprek wordt voorkomen dat je verrast wordt door een beloningsvoorstel. En het zou dus een moment kunnen zijn waarbij je, bij bepaalde omstandigheden, kunt zeggen: dat moet je niet doen.”
Tijdens de mondelinge behandeling bij de Tuchtcommissie heeft verweerder 2 – zo blijkt uit het proces-verbaal – onder meer het volgende verklaard: “U vraagt mij naar het gesprek dat ik in die periode met [verweerder 1] heb gevoerd over het beloningsvoorstel. Over dat gesprek met [verweerder 1] kan ik niets zeggen. Dat is vertrouwelijk. Bij het tweede gesprek dat met [verweerder 1] is gevoerd in februari ben ik niet aanwezig geweest”.
Tijdens de mondelinge behandeling bij de Tuchtcommissie heeft verweerder 3 – zo blijkt uit het proces-verbaal – onder meer het volgende verklaard: “In het eerste gesprek met [verweerder 1] hebben we verschillende scenario’s besproken maar het uiteindelijke beloningsvoorstel was van latere datum. Uiteindelijk hebben wij ons de vraag gesteld waarom we het halfslachtig zouden doen en niet in één keer. [Verweerder 1] heeft daar niks mee te maken, dat beslissen wij. [Verweerder 1] heeft zich nooit beklaagd over zijn salaris, en heeft nooit een poging gedaan om te zeggen dat het te hoog of te laag was. U vraagt mij of er door [verweerder 1] kanttekeningen zijn geplaatst bij de voorstellen. Nee, hij heeft geprobeerd te begrijpen wat het voorstel inhield en daar vragen over gesteld. Zo’n gesprek duurt een half uur, waarvan ik driekwart van de tijd aan het woord ben om het voorstel toe te lichten. Volgens mij is in het gesprek met [verweerder 2] en [verweerder 1] aangestipt dat het mogelijk voor commotie zou zorgen. Als we hier verder over praten schend ik de vertrouwelijkheid van dat gesprek.”