Johan de Kruijf
In het 8-uur journaal van afgelopen vrijdag 15 maart is een item over de vermogenspositie van provincies gemaakt. Het ging daarbij vooral om de provincies met de zwakste financiële positie en veel minder over de rijke provincies. Sinds 2009 is het min of meer een ritueel geworden om over de hoge reserveposities van vier provincies te spreken (Overijssel, Gelderland, Noord-Brabant en Limburg). Deze vier provincies hebben bij uitstek geprofiteerd van het gunstige moment van de verkoop van de energiebedrijven en een forse som geld op de bankrekening ontvangen. Dat de provincies veel geld hebben en dat je een politieke discussie kunt voeren over de vraag hoe daar mee om te gaan is plausibel. Om een idee te geven: je hebt in Gelderland 20 jaar nodig waarin geen motorrijtuigenbelasting wordt geheven om het hele eigen vermogen van de provincie op te maken. Maar ik wil een ander punt maken en daarvoor moeten we terug naar wat eigen vermogen of reserve nu eigenlijk is.
Simpel gezegd staan op de activa zijde van de balans de productiemiddelen van de organisatie en op de passiva zijde staat de daarvoor gebruikte financiering (eigen geld/reserve of geleend geld). In normale omstandigheden dient eigen geld als een buffer voor tegenvallers en zorgt eigen vermogen ook voor een lager renteniveau voor leningen. ‘Normaal’ is in het bedrijfsleven zoiets als 40% eigen vermogen, bij overheden kan dat lager zijn, omdat er nog andere risicodelingsmechanismen bestaan. In het geval van de vier provincies waar we hier over spreken is duidelijk sprake van veel meer eigen vermogen dan voor een bufferfunctie nodig is. De vraag is nu of dat eigen vermogen zinnig is gebruikt of slechts als dood geld – in de vorm van kasgeld – op de bankrekening staat. Voor een goede analyse moeten we dus achter de reserve gaan kijken en feitelijk onderzoek doen naar de opbouw van de bezittingen (de activa) van de provincie.
Inzicht verkrijgen is veel te moeilijk voor een gewoon statenlid
De wetgever maakt een dergelijke analyse niet gemakkelijk: provincies en gemeenten moeten overtollig kasgeld verplicht uitlenen aan het rijk (schatkistbankieren) en de verslaggevingsregels van BBV (Besluit Begroting en Verantwoording) leiden er toe dat het provinciale kasgeld over drie verschillende balansposten is verdeeld. Ga daar maar eens aan staan om dat uit te zoeken als eenvoudig lid van Provinciale Staten. Daar komt dan nog bij dat voor een echte analyse van de besteding van middelen één jaarrekening onvoldoende is en je feitelijk terug moet grijpen op alle jaarrekeningen vanaf 2009. De snelste benadering om dat te doen is om de statistische gegevens van het CBS te gebruiken. Dan blijkt dat vanaf 2009 de provincies Overijssel en Limburg een afname van het totale kasgeld in de tijd laten zien: er is dus kennelijk concreet geld uitgegeven, maar veel ook nog niet. In Gelderland (foto Huis der Provincie) stijgt de hoeveelheid kasgeld gedurende de tijd nog en in Noord-Brabant is de hoeveelheid kasgeld min of meer stabiel. Betrekken we de door provincies aan derde partijen verstrekte financiering – die veelal ook uit de Essent/NUON-middelen komt – er bij dan kantelt het beeld bij Noord-Brabant en Gelderland. Gelderland had veel financiering aan derden maar dat bedrag is fors gedaald zodat de totale financiële activa op de balans per saldo dalen. In Noord-Brabant is dat omgekeerd.
Ook na deze globale beoordeling blijft staan dat de vier provincies nog steeds gewoon veel geld achter de hand hebben, waarbij niet duidelijk is of er bestedingsvoorstellen achter liggen. Daarmee lokken de provincies wat mij betreft de discussies over de inzet van reserves zelf uit: als je niet transparant laat zien welk deel van het kasgeld dat uit de Essent/Nuon gelden in de loop van de tijd is ingezet en wat de saldi nu zijn, dan krijg je het beeld van een organisatie die alleen maar geld oppot. Puur in de begroting of jaarrekening blijven bij de feiten van het voorbije of komende jaar helpt niet: wie weet er straks nog dat de provincie bijdraagt aan een snelweg, sneller spoor, natuurprogramma’s en wat al niet meer en dat dit alleen maar kon door de Essent/Nuon-gelden? De voorbeelden zijn er te over: laat ze zien!
Bijzondere vermogenscomponent moet zichtbaar zijn en blijven
De middelen uit de verkoop van de energiebedrijven verdienen het te worden behandeld als een bijzondere vermogenscomponent: niet nodig voor de gewone bedrijfsvoering maar wel maatschappelijk kapitaal dat nuttig dient te worden ingezet. Kan de beheerder van de vermogenscomponent – of dat nu de vier genoemde provincies, de MRDH gemeenten (Metropoolregio Rotterdam Den Haag, samenwerkingsverband van 23 verschillende gemeenten) na een eventuele verkoop van Eneco, of andere extreem rijke overheidslichamen zijn – geen zinvol bestedingsdoel vinden, dan staat geen andere weg open dan geleidelijke afbouw van het vermogen door het op een of andere manier terug te geven aan de samenleving. Met de maatschappelijke opgaven die voor ons liggen en de kapitaalbehoefte die daar bij hoort zou dat denk ik niet nodig moeten zijn.
Om het risico van de spreekwoordelijke greep in de kas door derden te voorkomen zou ik willen pleiten voor een toelichtende paragraaf in de begroting en jaarrekening met als titel: ‘Integrale verantwoording Essent/Nuon-gelden 2009-202x’. In die paragraaf staan dan niet alleen de gerealiseerde plannen genoemd, maar ook een concreet bestedingsplan voor de meerjarenperiode en een visie op de bestedingen in de periode daarna. De basis kan worden gelegd in de introductieprogramma’s voor de nieuwe statenleden. Maakt dat overzicht en leg uit hoe een statenlid kan begrijpen waar die ingezette middelen zijn terug te vinden, welke plannen er nog in de pijplijn zitten en hoeveel vrije ruimte voor beleid er dan nog is.
De auteur, Dr. Johan de Kruijf is eigenaar van het adviesbureau Voor Raad & Bestuur.