Het geprivatiseerde internet
Onlangs las ik een blog over de geschiedenis van de privatisering van ons oorspronkelijke publieke internet. Het internet is ooit ontstaan als publiek netwerk in de defensie- en onderzoekswereld. In de jaren negentig is het vervolgens heel bewust door de Amerikaanse overheid naar de markt gebracht. Vervolgens monopoliseerde die markt tot de huidige ‘Big Tech’. De vraag is: zouden we het internet – of iets vergelijkbaars – ooit als publiek netwerk weer terug kunnen krijgen als gemeenschappelijke bezit? Het internet zal nooit alle eerdere beloften kunnen waarmaken, als het wordt gerund op basis van winst. Dan hebben we een openbaar internet nodig nodig, een netwerk in bezit van ons allemaal als samenleving. Net als de publieke netwerken van andere nutsvoorzieningen zoals elektriciteit, gas, water en riolering. Toch lijken we, enkele decennia na die commercialisering van het internet, een kruispunt te hebben bereikt. Naast alle positieve eigenschappen heeft internet een groeiend aantal problemen. De nieuwe Brandeisiaanse beweging die oproept om “Big Tech open te breken”, beweert dat het probleem vooral de monopolisering en macht is die die grote technologiebedrijven hebben opgebouwd.
In zijn nieuwe boek ‘The Internet for the People: The Fight for Our Digital Future’ betoogt Ben Tarnoff dat die kritiek op de Big Tech en de ontstane monopolisering niet het fundamentele probleem is. Er zit een veel diepere fout in het systeem. “De kern is simpel”, schrijft Tarnoff: “Het internet is kapot omdat internet in zijn geheel een bedrijf is geworden en als bedrijf wordt gerund.” In zijn boek legt hij uit hoe en waar het in zijn ogen fout is gegaan.
Het boek neemt ons mee langs een reeks sleutelmomenten in de ontwikkeling van internet: in 1969 het ARPANET, in 1976 de DARPA, in 1983 introductie TCP/IP en in 1986 NSFNET. In elk van deze fasen was de overheid essentieel om deze ontwikkelingen mogelijk te maken. Op een wijze die de particuliere sector nooit zelf zou hebben gekund. Waarbij een “open-source-ethiek” werd omarmd die inging tegen de commerciële impuls om gebruikers op te sluiten in een eigen systeem. Het ministerie van Defensie financierde de registraties, omdat de eerste registranten militaire gebruikers waren, het NSF registreerde later de groeiende groep academische instellingen. In 1993 waren er 7500 domeinnamen geregistreerd, allen op kosten van de overheid.
Na al deze publieke investeringen onderging het internet in de jaren negentig een radicale transformatie. De registratie werd in eerste instantie nog door de overheid gesubsidieerd. Toen het aantal commerciële aanmeldingen snel groeide (in 1995 al 97% van alle aanvragen), werd een vergoeding gevraagd voor registratie. Onder de Republikeinen van Newt Gingrich en de Democraten van president Bill Clinton was de weg voorwaarts duidelijk: het internet moest worden geprivatiseerd. De noodlottige datum was 30 april 1995. Het National Science Foundation Network (NSFNET), de publieke ruggengraat van het internet, werd stilgelegd en de infrastructurele side van het internet werd afgestaan aan particuliere bedrijven. Het jaar 1998 betekende het einde van de directe rol van NSF op internet. Dat jaar werden de functies van netwerktoegangspunten en routeringarbiter overgedragen aan de commerciële sector.
De consensus bij de overheid was dat er zakelijke en politiek geen alternatief was. Men zag het internet niet als een nutsvoorziening maar als een commercieel platform en was overtuigd dat privatisering de enige weg was naar een beter en goedkoper internet dat tevens innovatie aanmoedigde. Het jaar 1995 kan worden gezien als het omslagmoment van die privatisering. Maar het resultaat werd voor Amerika iets heel anders. De dotcom-boom in 2001 was het moment waarop het werkelijke consolidatieproces begon. Bedrijven ontdekten de weg en de middelen om winst te halen uit wat we online deden. Ze zijn enorm succesvol geworden.
De Verenigde Staten betalen nu de hoogste prijzen ter wereld voor enkele van de slechtste internetdiensten. De gedereguleerde en geconsolideerde telecom bedrijven controleren de toegang tot het internet. En bezitten de moderne tech-monopolies de infrastructurele kant van internet, mede omdat ze de onderzeese kabels kopen die de wereld met elkaar verbindt. De heroriëntatie van het world wide web om te voldoen aan de zakelijke behoeften van deze bedrijven werd gesteld boven de behoeften van particuliere gebruikers.
De huidige internetdiensten noemen we ‘platformen’ of ‘clouds’ en hebben een aura van openheid en neutraliteit. Tarnoff noemt ze echter ‘online winkelcentra’, privé-ruimtes die openbaar lijken, maar waarin we als betalende gebruikers worden samengebracht, in dienst van het genereren van winst voor het bedrijf dat die ruimte, de applicatie en de data beheert. Tarnoff brengt vakkundig in kaart hoe dit proces van privatisering zich ontvouwde, kijkend naar de bijdragen van belangrijke bedrijven zoals Google (je zoekt iets), Facebook (je zoekt iemand) en Amazon (je zoekt wat) in de verschillende stadia om het model van het ‘online winkelcentrum’ te ontwikkelen. En de ontwikkeling om de bijbehorende infrastructuur van de cloud uit te breiden. Inclusief het verzamelen van gebruikersdata om te bouwen naar een lucratief businessmodel. En verlokkende diensten te ontwikkelen die activiteiten en communicatie in onze samenleving vanuit ons huis of kantoor naar dat ‘online winkelcentrum’ heeft getrokken en afhankelijk gemaakt.
In plaats van de libertaire utopische dromen van de jaren negentig in vervulling te laten gaan, hebben die ontwikkelingen monopolistische gevolgen gehad. “Een geprivatiseerd internet zal altijd neerkomen op de heerschappij van velen door enkelen“, schrijft Tarnoff, en aangezien die neiging in het kapitalisme zelf is verankerd, vereist het repareren van internet een andere strategie: deprivatisering. Maar hoe dat eruit ziet, staat ook voor hem nog ter discussie.
Tarnoff stelt dat ‘experimenteren’ de sleutel zal zijn om een model te vinden dat beter bij de eindgebruiker past. Maar dat betekent niet dat Tarnoff ons geen indicatie geeft van het pad dat we zouden kunnen nemen. Wat de infrastructurele kant betreft, toont Tarnoff een duidelijke voorkeur voor netwerken die eigendom zijn van de gemeenschap. Deze netwerken bieden een gemiddeld betere service tegen lagere kosten, terwijl ze prioriteit geven aan de behoeften van de gemeenschap boven die van de aandeelhouders van grote bedrijven. Daarnaast is volgens velen netneutraliteit beter te reguleren en handhaven.
Netneutraliteit is de basis van de vrijheid die we genieten op het web. Het verliezen van die vrijheid kan gevolgen hebben zoals beperkte toegang tot websites en verminderde download-rechten, evenals gecontroleerde creativiteit en door het bedrijf bestuurde diensten. Maar een argument dat anderen tegenwerpen is dat het lastiger wetgeving en goede handhaving vraagt, hetgeen ook de investeringen in internetdiensten zal verminderen en ook niet goed is. Naast deprivatisering staat ook decentralisatie van het internet op de agenda. Mede de ontwikkeling van web3 en de metaverse zijn gericht op een decentraler internet.
Een gedecentraliseerd web is voor communicatie wat lokale landbouw is voor voedsel. Beiden hebben hun rol, efficiency en duurzaamheid. We zien nieuwe initiatieven van decentrale grids op basis van web3 en metaverse toepassingen ontstaan. Ook IoT ontwikkeling en edge-computing zijn hier debet aan. De slinger van centraal is weer terug aan het bewegen naar gedecentraliseerde internettoepassingen. Wellicht ook wat meer gedeprivatiseerd dan nu.
Hans Timmerman