Gert-Jan de Ruiter is al jaren een van de landelijke gezichten namens Deloitte Belastingadviseurs voor de fiscale advisering van corporaties. Op 7 mei aanstaande zal hij bij de CCC-bijeenkomst in Leiden ingaan op de ‘key controls’ inzake fiscaliteiten bij corporaties zoals hij die ziet. Voorafgaande aan zijn optreden stellen wij alvast enkele vragen over hetgeen hij als aandachtspunten ziet voor corporaties.
Met welke belastingen hebben corporaties te maken?
De Ruiter: “De belangrijkste zichtbare heffing is de verhuurdersheffing; een slordige € 1,7 miljard die nog wel wat zal gaan stijgen onder invloed van de ontwikkeling van de WOZ-waarden. Weliswaar is de grondslag voor de verhuurdersheffing afgetopt, maar dat niveau is nog in iedere woningmarktregio bereikt. Minder zichtbaar is de omzetbelasting. De verhuur van woningen is vrijgesteld van omzetbelasting, maar met name bij investeringen en onderhoudsuitgaven laat de keerzijde zich gevoelen: de omzetbelasting op de bouwkosten / onderhoudsuitgaven werkt kostprijsverhogend. Ook op grondaankopen drukt veel sneller omzetbelasting dan de (lagere) overdrachtsbelasting. Daarnaast kunnen in stilgelegde bouwprojecten waar in het verleden omzetbelasting op is teruggevraagd nog latente claims verborgen liggen. Dan komen we terecht bij de vennootschapsbelasting; een papieren tijger die toch blijkt te kunnen bijten. We zien nu dat veel corporaties na tien jaren belastingplicht in een betalende positie terechtkomen. Enerzijds een direct gevolg van allerlei ficties in de wet en een strak opererende Belastingdienst. En daarnaast niet te vergeten een nieuwe rente-aftrekbeperking vanaf het jaar 2019. Anderzijds is door de crisis en de nieuwe Woningwet het aantal koopprojecten drastisch teruggelopen waardoor de fiscale projectverliezen zijn opgedroogd. Net als iedere werkgever heeft de corporatie met loonheffingen en sociale lasten te maken; daarin zijn ze niet uniek. Wel zijn er sectorspecifieke elementen die extra aandacht vragen. Door de omvang van deze geldstromen heeft een klein foutje vaak grote financiële gevolgen. Tot slot moeten we de lokale heffingen niet uitvlakken. Primair uiteraard de onroerendezaakbelasting; daarnaast zien we dat gemeenten ook woningcorporaties aanslaan voor de rioolheffing in plaats van de bewoner. Ook kan worden gedacht aan leges voor omgevingsvergunningen in het kader van nieuwbouw of sloop. Alles bij elkaar opgeteld zijn corporaties minimaal drie tot vier maanden huur die wordt ontvangen kwijt aan de genoemde belastingen. Een precieze schatting is lastig te maken, omdat de omzetbelastingdruk bij de functionele indeling van de resultatenrekening niet goed uit de jaarrekening is te halen. De jaarlijkse huuropbrengsten van alle corporaties bij elkaar bedragen circa € 13 miljard.”
Wat is de allerbelangrijkste key control inzake fiscaliteiten volgens u?
De Ruiter: “Elke corporatie moet zich bij elke wijziging afvragen of en welke fiscale gevolgen dit heeft. Elke wijziging moet leiden tot fiscale reflectie, zeker gezien de grote financiële belangen. Dit kunnen wijzigingen in de wet- en regelgeving zijn, maar ook wijzigingen in de ICT en de organisatie, de samenwerking met derden, het opstarten of afronden van projecten enzovoorts. ‘Elke wijziging’ klinkt wat melodramatisch, maar ik wil benadrukken dat fiscaliteit doordringt tot in de haarvaten van de organisatie. Een wijziging in een administratieve boekingsgang bijvoorbeeld kan – hoe eenvoudig ook – al betekenen dat corporaties relevante fiscale informatie missen en dus fouten maken in de aangiften.”
Op 7 mei gaat u in op het onderscheid tussen proces en organieke belastingen? Wat bedoelt u hiermee?
De Ruiter: “Loonheffing en omzetbelasting zijn belastingen die worden geheven in samenhang met het proces van de bedrijfsvoering van de corporaties. Een loonbetaling gaat onmiddellijk gepaard met een loonheffingsberekening. Het verzenden of ontvangen van een factuur heeft direct betekenis voor de omzetbelasting. De juiste en volledige fiscale handelingen moeten worden ingebed in de administratieve organisatie en de processen van de corporaties. Als fiscalist kan ik aangeven wat er moet gebeuren. Hoe dat moet is aan de organisatie zelf. Organieke belastingen betreffen de corporatie als entiteit en zijn niet rechtstreeks verbonden aan een specifieke transactie. Het gaat hierbij vooral om de vennootschapsbelasting en de verhuurdersheffing. We zien dat de aangiften voor deze heffingen niet direct vanuit het primaire systeem kunnen worden gedaan. Er is een verdere vertaalslag nodig, vaak met behulp van extra-comptabele becijferingen of analyses. Het is belangrijk dat de corporatie de daarbij ingenomen fiscale standpunten goed onderbouwt in ‘position papers’. Deze ‘position papers’ moeten bestuurlijk worden vastgesteld en in mijn visie worden goedgekeurd door de audit commissie van de Raad van commissarissen.”
Wat is in de kern de vraag die corporaties zich moeten stellen?
De Ruiter: “Wellicht een open deur, maar toch: ‘ben ik fiscaal in control?’. Meer concreet: doe ik tijdig een juiste en volledige aangifte die is gebaseerd op pleitbare standpunten? En de vervolgvraag: wordt het verschuldigde bedrag op tijd betaald? Vooral bij de vennootschapsbelasting speelt het fenomeen voorlopige aanslag in relatie tot de hoge belastingrente een belangrijke rol. De fiscale geldstroom binnen de woningcorporaties is steeds omvangrijker geworden en dus ook het risico dat er te weinig of te laat wordt betaald neemt daarmee toe. Terzijde: te veel of te vroeg betalen is ook een risico, maar dan in de vorm van een gemiste kans en verkeerd besteed maatschappelijk beklemd vermogen. De spannende vraag daarbij is uiteraard: wat is juist? Is ieder standpunt van de Belastingdienst ‘juist’, of ligt dat genuanceerder? Hoe beoordelen we een pleitbaar standpunt? Dat staat of valt met voldoende kennis in de organisatie. Uiteraard is ook een goede adviseur van essentieel belang, maar ik vind het vooral wezenlijk dat een woningcorporatie zich realiseert dat fiscaliteit onderdeel is van hun eigen bedrijfsvoering. Dat kun je niet 100% uitbesteden aan een adviseur; je blijft zelf verantwoordelijk. Daarnaast is het ook van belang je positie ten opzichte van de Belastingdienst te verankeren in een fiscaal statuut en daarin ook de relatie met de ‘controls’ en de verantwoordelijkheden op te nemen. Dan maak je het vraagstuk ook explicieter. In mijn praktijk zie ik dat met name commissarissen met dit vraagstuk worstelen. Zij willen (begrijpelijk) geen risico’s lopen op “gedoe” met de Belastingdienst, maar realiseren zich ook dat het vermogen ten dienste staat van de volkshuisvesting en dat teveel betalen onjuist besteed geld is. Een fiscaal statuut en de discussie daarover helpt het denkproces.”
Wilt u aanwezig zijn op de CCC-bijeenkomst over ‘key controls’? Stuur een e-mail naar ccc@riskcompliance.nl