Nils de Heer
Op verzoek van de Nijmeegse advocaat mr. Paul van de Waarsenburg, die eind vorig jaar ING Bank voor de rechter heeft gedaagd vanwege het uitlenen van geld dat ING feitelijk niet bezat, heb ik mijn licht eens laten schijnen over het fenomeen geldcreatie uit het niets.
Ik herken twee soorten geldscheppende instanties, namelijk de Europese Centrale Bank (ECB) en de commerciële banken. Centrale banken scheppen geld op basis van fiattering. Waarmee ik bedoel, dat de schepping van nieuw geld feitelijk het gevolg is van een beslissing die de hiervoor verantwoordelijke autoriteit neemt. De commerciële banken zijn de facto dé grootste geldscheppers die er bestaan. In mijn visie zijn twee begrippen de sleutels met betrekking tot de welhaast ongebreidelde geldcreatie uit het niets: funding en leverage. In een ver, ver verleden moesten banken vele malen hogere percentages eigen vermogen aanhouden, dan tegenwoordig het geval is. Ik meen ooit ergens gelezen te hebben, dat in het verleden percentages eigen vermogen golden van 70 – 75%. Ook is een dergelijk percentage al eens bepleit door historische economen. Thans mag voor de Nederlandse banken worden volstaan met een percentage eigen vermogen van ten minste 4%. Dit, uiteraard los bezien van een verplicht aan te houden percentage risico-gewogen kernkapitaal van 7 – 8% (Core Tier-1 ratio). Waar vroeger het aantrekken van spaargeld de belangrijkste funding was voor een bank, is dit nu de centrale bank, of de internationale kapitaalmarkt.
Sta mij omwille van de leesbaarheid van het onderstaande voorbeeld een gemakkelijke afronding van de percentages toe, naar gecumuleerd 10%. Dit afgeronde percentage geeft dus de kapitaalsdekking weer, die de bank in haar digitale kas aan dient te houden tegenover uitgeboekte hypotheken en bedrijfsfinancieringen. Het is voor de banken, gezien de historisch lage rentestanden, veelal het goedkoopste om het kapitaal voor de benodigde dekking in de digitale kas te lenen van de Europese Centrale Bank.
Stelling:
Bank A leent € 1 miljoen van de ECB, ter dekking van nieuw uit te boeken hypotheken en kredieten. Van dit geld leent zij € 900.000 uit aan ondernemer M, die voor dit geld zijn bedrijfspand gaat laten bouwen. Als verplichte reserve houdt Bank A € 100.000 aan van het geleende miljoen. Aannemer N ontvangt het geld vervolgens als betaling van zijn factuur op zijn rekening bij Bank B. Op basis van deze € 900.000 leent Bank B een bedrag van € 810.000 uit, en houdt € 90.000 in reserve. Deze digitale geldcarrousel blijft zich in dezelfde verhoudingen van 9 : 1 herhalen, tot in zijn totaliteit op basis van de geleende € 1 miljoen als zekerheid, in totaal € 9 miljoen is uitgeboekt aan hypotheken en overige leningen. Als bank A verdere leningen wil uitboeken, zal zij eerst opnieuw kapitaal als zekerheid aan moeten trekken. Zolang de ECB of de kapitaalmarkten Bank A in voldoende mate kredietwaardig achten, kan dit. Is dit niet langer het geval dan houdt het spel voor Bank A op. Zij is dan een zombiebank geworden, zoals in Japan veelvuldig gebeurd is. Hiermee bedoel ik een bank die feitelijk (op papier) nog wel bestaat, maar niet langer op een reguliere wijze kan functioneren, of aan haar verplichtingen kan voldoen.
De interessante vraag is: “… wie is de feitelijke eigenaar van dit geld?”
Laten we deze observatie eerst terugvoeren naar de bron; de ECB die Bank A € 1 miljoen uitleende. Deze som geld komt naar mijn mening inderdaad tot stand uit het niets. De creatie van deze lening is feitelijk geschied door enkele simpele toetsaanslagen op een computer. Op basis van haar bevoegdheden heeft de ECB op enig moment gemeend, dat Bank A recht had op een bedrag van € 1 miljoen. Maar is hiermee dit geld de facto het eigendom van de ECB? Nu bekijken we de positie van Bank A iets nader. Zij leent de som van € 1 miljoen van de ECB, om deze vervolgens uit te zetten als krediet. Op de balans wordt deze som opgeknipt in twee delen; € 100.000 wordt als passief geboekt, zijnde kern- of bufferkapitaal. De resterende € 900.000 wordt geboekt (passief), als zijnde vreemd vermogen. Op de actiefzijde van de balans neemt de post bank met € 100.000 toe, en verschijnt tevens de lening van € 900.000 als activa, als bezitting van de bank. Zo is deze stap van de carrousel in ieder geval boekhoudkundig correct verwerkt.
De eigendomsvraag is in mijn optiek een bijzonder lastige, mede vanwege het juridische onderscheid tussen bezit en eigendom. Je kunt op basis hiervan immers iets in je bezit hebben, zonder hiervan daadwerkelijk juridisch eigenaar te zijn. Naar analogie van de boekhoudkunde – indachtig het feit dat Bank A de lening van € 900.000 op de actiefzijde van de balans als bezitting heeft opgenomen – acht ik Bank A bezitter van het geld te zijn. Tenzij activering op de balans uitgelegd zou kunnen worden als wederrechtelijke toe-eigening, waarbij Bank A gelijk een natuurlijk persoon zich zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester beschikt over een goed dat aan een ander toebehoort. In welk geval net zo goed gesproken kan worden van verduistering ex art. 321 – 325 Wetboek van Strafrecht.
Terug naar de bron ´van het kwaad´, de ECB. Aangezien de ECB als overkoepelende overheidsinstelling van de Europese bevolking klaarblijkelijk een mandaat heeft ontvangen om geld te mogen scheppen, zou je –al doorredenerend- ook kunnen stellen dat het door de ECB gecreëerde geld de facto het eigendom is van dezelfde Europese kiezers in vereniging. Nog een stap verder denkend zou dan tevens beweerd kunnen worden dat de monstrueuze winsten van de Europese banken naar rato verdeeld zouden dienen te worden onder álle inwoners van Europa. Als niet-jurist ben ik echter nieuwsgierig hoe de rechtsgeleerden en rechters tegen een dergelijke eis aan zou gaan kijken.
Mijn conclusie als pseudo-leek is dan ook, dat Bank A net als al haar collega commerciële banken bezitters zijn van het uitgeleende geld, maar de Europese burgers in vereniging de feitelijke eigenaren.
Bronvermelding: het cijfermatige voorbeeld heb ik ontleend aan het boek “Geld komt uit het niets”, geschreven door Ad Broere.
Geldcreatie uit het niets, de eigendomskwestie nader bezien
18 januari 2015
Kennisbank