Een januari-effect. In januari zowaar!
Vertel het vooral niet door, maar de financiële theorie is zo lek als een vergiet. Meer nog: het referentiekader (of in chiquere termen: het paradigma) van het vakgebied, gesteund op de pijlers van het roemruchte Capital Asset Pricing Model uit 1964, is volledig vertekend door een wat gênante rekenfout. Eens de correctie daarvan wordt uitgevoerd, merk je onmiddellijk dat je de conclusie over marktefficiëntie en de daarmee verband houdende stelling dat je de markt niet kunt kloppen (en dat de markten altijd gelijk hebben), hooguit als hardnekkige folklore kunt omschrijven. Twee Nobelprijzen dienaangaande ten spijt … Zoals dat ook geldt bij andere manke theorieën, valt ook deze zeer snel door de mand bij een toetsing aan de realiteit. Zo’n afwijking noemen we – beleefdheidshalve – een anomalie.
Eén van de eerste vastgestelde anomalieën was het bevreemdende januari-effect: de returns van aandelenmarkten deden het meestal opvallend beter in die maand dan in de andere. En vooral in de eerste dagen van het nieuwe jaar. Een sluitende verklaring daarvoor was er niet, temeer omdat zo’n patroon gemakkelijk herkenbaar, voorspelbaar en dus anticipeerbaar was en bijgevolg door trading onmiddellijk geneutraliseerd moest worden. Maar het koppige effect kwam met regelmaat terug. Nadien volgden er (letterlijk) honderden soortgelijke vaststellingen, maar het leek de wetenschappers in de ivoren toren weinig te deren. En zie: het januari-effect verdween zelfs grotendeels sinds 2008. Om dan in 2017 eindelijk nog eens op te duiken.
Veel heeft hier met toeval te maken, maar de verklaring dat vooral belastingeffecten aan de oorzaak liggen, lijkt ons zeer plausibel. Naar het einde van het jaar maakt men, in de meeste landen waar een meerwaardebelasting van toepassing is, zijn rekening en worden er om fiscale redenen minwaarden gerealiseerd (die aftrekbaar zijn) waardoor de verkoopdruk in december wat toeneemt. Dat lijkt ook voor 2016 te kunnen kloppen want vooral de farma- en biotechnologie-aandelen, die het hele jaar al tegen verliezen aankeken, kwamen naar het jaareinde nog meer onder druk te staan en dat was zeker niet in verhouding met hun bedrijfsresultaten, die zich relatief goed ontwikkelden. Na de jaarwende veerden deze waarden dan ook het meest en het eerst omhoog. Gelet op onze uitgesproken voorkeur voor zulke waarden is dat uitstekend nieuws.
Maar de recente goede gang van zaken op de wereldbeurzen op zich is natuurlijk geen toeval. De verwachte inflatie is intussen ook in de eurozone verder toegenomen, wat enerzijds pleit voor het gevoerde beleid van de ECB maar anderzijds de langetermijnrente tot een (beperkte) opwaartse beweging heeft verplicht. De Duitse langetermijnrente komt nu meer in de buurt van onze voorspelde waarden, terwijl het gemiddelde rentetarief van de overheidsobligaties uit de eurozone op lange termijn zich pal in het midden van onze verwachtingszone bevindt.
De renteverschillen van de diverse lidstaten van de eurozone met de Duitse langetermijnrente stabiliseren zich intussen, na het wegdeinen van de onnodige commotie rond het Italiaanse referendum, in het perspectief van de reële effectieve wisselkoersen (lees: efficiëntiegraad) die wijzen op een consolidatie binnen de eurozone. In de huidige context is dat bemoedigend. De opgelegde besparingen in Italië en Spanje lijken te werken, maar zijn hoe dan ook nog onvoldoende. Het verschil met Duitsland wordt weliswaar niet groter maar de kloof inzake productiviteit en loonkosten per eenheid blijft bestaan en levert in toenemende mate voordelen op aan het Duitse bedrijfsleven.
In dit verband loont het de moeite om de Griekse situatie nog even toe te lichten. Want Griekenland komt alleen in het nieuws bij een dreigende escalatie of bij de weigering van het Griekse volk om nog meer besparingen te slikken. (De meeste hiervan zijn terecht, andere dan weer weinig effectief, soms louter symbolisch en in een beperkt aantal geval gewoon vernederend.) Wanneer we de evolutie van de reële effectieve wisselkoersen (in dit geval relatief ten opzichte van Duitsland) even onder de loep nemen, blijkt een ronduit spectaculaire ontwikkeling van de efficiëntiegraad sinds de doorgevoerde besparingen en de bijsturingen van het beleid maar vooral sinds de verkregen schuldverlichting. De gevolgen op rentevlak zijn dan ook niet uitgebleven met een opvallende krimp in het renteverschil met het Duitse ankerpunt.
Intussen, enkele duizenden kilometers oostwaarts, blijkt ook onze (eenvoudig berekenbare) voorspelling van het Caixin-rapport correct. Dat rapport wordt algemeen als de meest betrouwbare, voorspellende conjunctuurindicator aanzien. Om tot onze prognose te komen, nemen we gewoon de wijziging in het vrachtvervoer. Die statistiek is enkele weken vroeger beschikbaar en levert stelselmatig een goede, vooruitlopende indicatie over het wel en wee van de Chinese industrie, vandaar ook van de Chinese beurs en (helaas ook) van het smogniveau …