De blinde vlek van het weerstandsvermogen
Ik schrijf dit stukje midden september in een tijdvak waarin in alle gemeenten en provincies de laatste hand wordt gelegd aan de begroting voor komend jaar. Als we de uitgelekte stukken van de rijksbegroting moeten geloven, dan zal er ook voor het lokaal bestuur wat extra geld op de plank liggen als gevolg van de trap-op-trap-af systematiek tussen rijksbegroting en de middelen voor gemeente- en provinciefonds. Als het goed is zouden we in rijke jaren juist wat moeten sparen voor de magere jaren. Ik wil geen doemdenker zijn, maar met alle artikelen rondom 10 jaar financiële crisis, brexit en mogelijke handelsoorlogen zijn er genoeg onzekerheden om bij stil te staan. Mooie aanleiding dus om even stil te staan bij ‘vet op de botten’.
Inmiddels hebben gemeenten ervaring opgedaan met het nieuwe BBV, de bepalingen voor winstneming bij grondexploitaties, kengetallen en balansprognoses. Behoudens de winstneming bij grondexploitaties zijn dat instrumenten die iets over het risicoprofiel – niet over de risicobereidheid – van gemeenten zeggen. Ik wil vandaag stilstaan bij de paragraaf weerstandsvermogen zoals die al sinds de introductie van BBV in de regelgeving is opgenomen.
U weet waarschijnlijk wel dat de balans van een gemeente niet meer is dan een momentopname van bezittingen en schulden die redelijkerwijs op geld zijn te waarderen. U weet ook dat bijvoorbeeld verstrekte garanties, juridische procedures, onderhoudsachterstanden niet zondermeer in de balans kunnen worden verwerkt maar wel een risico voor de financiële positie van de gemeente kunnen vormen. Met behulp van een toets op het weerstandsvermogen proberen gemeenten die risico’s alsnog te kwantificeren en af te zetten tegen de beschikbare (stille) reserves en ruimte in de belastingcapaciteit.
Wat mij opvalt als ik begrotingen van gemeenten lees, is dat er in veel gevallen op basis van de bekende formule kans * financiële impact per benoemd risico een inschatting van de mogelijke tegenvallers wordt gemaakt. Vervolgens worden de geldwaarden van de benoemde risico’s opgeteld en zie daar we hebben een absoluut getal voor het niet uit de balans blijkende risico.
Hoezo presenteren we een absoluut getal? Kenmerk van de risico’s die niet op de balans verschijnen is juist de grote onzekerheid. Wie bepaalt de kans en de maximale financiële impact? En hoe verandert die? Een gemeenteraad die wordt geconfronteerd met een weerstandsratio kleiner dan 1 krijgt het signaal dat er niet voldoende geld op de plank ligt om alle ingeschatte tegenvallers op te vangen. In combinatie met een – wel objectief vast te stellen – netto schuldquote die ruim onder 100% ligt hoeft er dan nog niet veel aan de hand te zijn. Als de netto schuldquote dicht bij of boven 100% ligt, dan levert een combinatie met een weerstandsratio van 1 al wat meer vragen op. Dat wordt nog sterker wanneer binnen de gemeente de weerstandsratio als een bestuurlijke sturingsvariabele wordt gehanteerd.
De subjectiviteit van de calculatie van het totaal aan risico’s zou voor de risicomanager en de controler aanleiding moeten zijn om voor een andere benadering te pleiten. Voorkom dat politici in de verleiding komen om in absolute getallen te denken maar kies voor bandbreedtes. Bouw uw puntschatting om tot een puntschatting plus of min x%. Ook dan blijft de schatting subjectief, maar in uw communicatie naar het bestuur en de raad is veel duidelijker dat er sprake is van onzekerheid.
Met de introductie van het vernieuwde BBV en de regeling kengetallen heeft u ook de ruimte gekregen om onzekerheid meer tot uitdrukking te brengen. De voorgeschreven vijf kengetallen zijn objectief vast te stellen en dienen volgens de toelichting bij de regeling in combinatie te worden beoordeeld. Daarmee heeft u neutrale instrumenten in handen gekregen om de financiële positie van gemeente (of provincie) te kunnen beoordelen. Gebruik dat gegeven om over dat ene oude risico-kengetal weerstandsvermogen anders te gaan denken en te laten zien dat risico met onzekerheid omgeven blijft.
Johan de Kruijf