Tijdens een debat over criminaliteitsbestrijding, ondermijning en georganiseerde misdaad diende SP-Kamerlid Van Nispen een motie in. Hij riep de regering op om in overleg te treden met het Openbaar Ministerie (OM) en te stoppen met het beleid dat bedrijven toestaat om bij verdenking van fraude en corruptie zelfonderzoek te doen. Dit beleid, dat bedrijven veel verantwoordelijkheid geeft zonder formele regeling, staat al langer onder druk. Reeds in 2020 diende Van Nispen, samen met D66-Kamerlid Groothuizen, een motie in voor onafhankelijk onderzoek naar de voor- en nadelen van zelfonderzoek. Dit artikel geeft een overzicht van de bevindingen van dat onderzoek, evenals de beoordelingen van organisaties zoals de OESO en Transparency International.
Van Nispen uitte zorgen over de huidige beleidslijn van het ministerie van Justitie en Veiligheid, die bedrijven aanmoedigt zelf onderzoek te doen naar verdenkingen van fraude en corruptie. Hij wees op potentiële risico’s zoals de kwaliteit van het onderzoek, mogelijke beïnvloeding door bedrijven, het achterhouden van cruciale informatie en het risico op klassenjustitie. Volgens Van Nispen is het onwenselijk dat rechtspersonen meer mogelijkheden krijgen om eigen fraude te onderzoeken dan natuurlijke personen. De groeiende inzet van zelfonderzoek door bedrijven acht hij risicovol en ongewenst.
Daarom verzocht Van Nispen de regering om met het OM in gesprek te gaan, deze zorgen te bespreken en de beleidslijn te herzien, zodat bedrijven niet langer zelfonderzoek mogen uitvoeren bij fraude en corruptie.
VU-onderzoek naar zelfonderzoek
Naar aanleiding van de motie van Van Nispen en Groothuizen in 2020, en op verzoek van het ministerie van Justitie en Veiligheid, heeft het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) de Vrije Universiteit Amsterdam opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de praktijk van zelfonderzoek en zelfmelding door bedrijven verdacht van fraude en corruptie. Het onderzoek had als doel de voor- en nadelen van zelfonderzoek bij financieel-economische criminaliteit te analyseren, en in te gaan op de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van zelfonderzoek voor het OM en opsporingsinstanties.
Het onderzoek bestond uit twee delen: een rechtsvergelijkend onderzoek naar de praktijk van zelfonderzoek in landen zoals Duitsland, Engeland, Frankrijk en de Verenigde Staten, en een empirisch onderzoek in Nederland, waarbij interviews werden gehouden met advocaten, accountants, bedrijven en vertegenwoordigers van het OM en de FIOD.
Voordelen van zelfonderzoek en zelfmelding
Uit het onderzoek van de VU kwamen verschillende voordelen van zelfonderzoek en zelfmelding naar voren. Bedrijven kunnen snel en efficiënt de omvang en aard van een probleem in kaart brengen, wat essentieel is voor het nemen van passende maatregelen. Dit proactieve handelen kan leiden tot zelfmelding bij instanties zoals het OM, wat kan resulteren in strafvermindering, hoewel dit niet wettelijk is vastgelegd. Bovendien bevordert het verantwoordelijkheid en transparantie, wat het vertrouwen van stakeholders versterkt.
Voor het OM levert een zelfmelding waardevolle informatie op die anders mogelijk verborgen zou blijven, wat leidt tot efficiëntere onderzoeken en verlichting van de werklast.
Barrières voor zelfonderzoek
Ondanks de voordelen zijn er ook nadelen die bedrijven ervan kunnen weerhouden om zelfonderzoek te verrichten. Zelfonderzoek kan leiden tot aanzienlijke kosten en zelfincriminatie, waarbij een bedrijf zichzelf blootstelt aan strafrechtelijke vervolging. Ook heerst er onzekerheid over hoe het OM zal reageren op een zelfmelding, vooral wat betreft strafvermindering. Deze onzekerheid, samen met de angst voor reputatieschade, kan bedrijven ervan weerhouden om zelfonderzoek te starten.
Straf met korting
De zogenaamde ‘kortingsregeling’, waarbij strafvermindering kan worden toegekend in ruil voor zelfmelding en zelfonderzoek, is bedoeld om bedrijven te stimuleren interne misstanden aan te pakken. Echter, uit het onderzoek bleek dat er veel onduidelijkheid heerst over deze regeling. Bedrijven hebben vaak geen duidelijk beeld van de voorwaarden voor strafvermindering, noch van de hoogte van de korting die zij kunnen verwachten. Dit gebrek aan transparantie wordt als een drempel gezien voor bedrijven om zelfonderzoek en zelfmelding te overwegen.
Experts pleiten voor concrete richtlijnen van het OM, vergelijkbaar met de ‘sentencing guidelines‘ in landen zoals Duitsland, Engeland en de VS, om bedrijven meer zekerheid te bieden.
Aanbevelingen voor verbetering
In het onderzoek komen een aantal aandachtspunten en suggesties voor de verbetering van de Nederlandse praktijk met betrekking tot zelfonderzoek en -melding door bedrijven in geval van fraude en corruptie, naar voren.
Ten eerste wordt de onduidelijkheid over de te hanteren voorwaarden voor zelfonderzoek en -melding benadrukt. Duidelijke richtlijnen van het OM zouden bedrijven meer inzicht kunnen geven in wat wordt verwacht van een gedegen zelfonderzoek en welke informatie van belang is bij een zelfmelding. Zoals besproken in de expertmeetings, zou dit de drempel voor bedrijven om zelfonderzoek te initiëren en over te gaan tot zelfmelding kunnen verlagen.
Daarnaast is er behoefte aan meer duidelijkheid over de gevolgen van een zelfmelding, met name ten aanzien van een eventuele strafvermindering. Ook wordt de rol van de rechter in het proces als aandachtspunt genoemd. Deskundigen zien een meer prominente rol voor de rechter weggelegd bij de toetsing van eventuele transacties die gesloten worden tussen het OM en bedrijven.
Tot slot benadrukken de onderzoekers het belang van maatschappelijk draagvlak voor zelfonderzoek en -melding. Duidelijke communicatie over de voordelen van deze aanpak, zowel voor bedrijven als voor de samenleving als geheel, is daarbij essentieel. Het creëren van wederzijds begrip tussen bedrijven, onderzoekers, het OM en de maatschappij is cruciaal om het vertrouwen in de Nederlandse aanpak van fraude en corruptie te versterken.
Gebrek aan duidelijkheid en concrete richtlijnen
Zowel de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) als anti-corruptie orgaan Transparency International Nederland (TI-NL) uiten hun zorgen over de huidige stand van zaken in Nederland met betrekking tot zelfonderzoek en -melding bij fraude en corruptie. Hoewel beide organisaties het belang erkennen van zelfonderzoek en -melding als instrumenten om fraude en corruptie te bestrijden, constateren zij een gebrek aan duidelijkheid en concrete richtlijnen in de Nederlandse praktijk.
De OESO benadrukt de noodzaak van een coherent kader dat bedrijven rechtszekerheid biedt en transparantie creëert over de voorwaarden en gevolgen van zelfonderzoek en -melding. Ook TI-NL pleit voor meer duidelijkheid van de Nederlandse overheid over deze instrumenten, met name over de mogelijke consequenties van een zelfmelding bij het OM. Beide organisaties zien de huidige onduidelijkheid als een belemmering voor bedrijven om misstanden proactief aan te pakken en transparant te zijn, wat de effectiviteit van de aanpak van fraude en corruptie in Nederland in de weg staat.
Reactie vanuit Den Haag
Toenmalig minister van Justitie en Veiligheid, Yeşilgöz-Zegerius beschouwde het onderzoek van de VU als een waardevol startpunt voor verdere discussie over zelfonderzoek en -melding door bedrijven. In een brief aan de Tweede Kamer in februari van dit jaar erkende ze de potentiële voordelen, zoals efficiëntie in de opsporing en een beter inzicht in de aard en omvang van deze criminaliteit. Om de onzekerheid bij bedrijven weg te nemen en zelfmeldingen te stimuleren, achtte Yeşilgöz-Zegerius nadere regulering wenselijk, met als doel duidelijkheid te scheppen over de gevolgen van zelfonderzoek en -melding.
Hoewel de zorgen van Kamerlid Van Nispen breed worden gedeeld, lijkt een volledige afschaffing van zelfonderzoek niet in zicht. De voordelen van het toewijzen van verantwoordelijkheid aan bedrijven bij het aanpakken van fraude en corruptie, zoals blijkt uit de ervaringen in andere landen, spelen een belangrijke rol in het debat.