Op 26 juni 2021 dient de Richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen (IFD) in nationale wet- en regelgeving te zijn geïmplementeerd. De IFD en de Verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen (IFR) vervangen voor de meeste beleggingsondernemingen de prudentiële eisen uit de verordening kapitaalvereisten (CRR) en de richtlijn kapitaalvereisten (CRD). In de IFD zijn ook beloningsregels opgenomen voor deze beleggingsondernemingen. Deze beloningsregels zijn voor een deel in de Implementatiewet richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen opgenomen en voor een deel in de voorliggende Rbb 2021. Deze Regeling beheerst beloningsbeleid Wft 2021 (verder: Rbb 2021) vervangt de Regeling beheerst beloningsbeleid Wft 2017 (verder: Rbb 2017). Aanleiding voor de aanpassing van de regeling is de inwerkingtreding van Richtlijn (EU) 2019/2034 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende het prudentiële toezicht op beleggingsondernemingen (richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen). De aanpassing strekt tot implementatie van de artikelen 30 tot en met 34 van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen.
Een aantal onderdelen van deze artikelen is of wordt in de Wet op het financieel toezicht (Wft) of het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo) opgenomen en derhalve niet in deze regeling. Met de implementatie van (een deel van) de beloningsregels uit de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen wordt de regeling een gezamenlijke regeling van De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) (gezamenlijk: de toezichthouders).
Juridische grondslag van de regeling
Zowel aan DNB als de AFM is in artikel 1:117, vierde lid, van de Wft de bevoegdheid toegekend om nadere regels te stellen op het gebied van het beloningsbeleid van financiële ondernemingen. De AFM en DNB kunnen op grond van die regeling nadere regels stellen betreffende de wijze waarop het beloningsbeleid wordt opgesteld en vastgesteld of goedgekeurd, uitgevoerd, geëvalueerd en aangepast, alsmede de wijze waarop vorm wordt gegeven aan de beloningscomponenten en beloningsstructuren en de wijze waarop de risico’s die uit het beleid en de uitvoering daarvan voortvloeien, worden beheerst. Uit artikel 1:117, vijfde lid, van de Wft volgt dat bij het vaststellen van de nadere regels voor banken, beleggingsondernemingen en ondernemingen bedoeld in artikel 109, tweede lid, van de richtlijn kapitaalvereisten, de toezichthouders de relevante bepalingen van de richtlijn kapitaalvereisten en, waar het beleggingsondernemingen in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen betreft, van laatstgenoemde richtlijn in acht nemen. Nederland heeft gebruik gemaakt van de lidstaat opties in artikel 94, vijfde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten en in artikel 32, zevende lid, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen. Voor de toepassing van artikel 94, derde lid, aanhef en onder b, van de richtlijn kapitaalvereisten en artikel 32, vierde lid, aanhef en onder b, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen geldt als bovengrens een jaarlijkse variabele beloning van € 50.000, die niet meer dan 10% van de totale jaarlijkse beloning van het personeelslid bedraagt.
Verdeling van het toezicht tussen de AFM en DNB
Het beloningsbeleid kent zowel een prudentiële als een gedragscomponent. Als gevolg hiervan hebben beide toezichthouders een eigen rol bij het toezicht op het beloningsbeleid. De prudentiële
component is opgenomen in artikel 1:118 van de Wft en geldt voor financiële ondernemingen waarop artikel 3:17 van de Wft van toepassing is. Het onderdeel uit het gedragstoezicht is opgenomen in artikel 1:119 van de Wft en is gekoppeld aan de artikelen 4:14 en 4:15 van de Wft. DNB richt zich op de prudentiële aspecten van het beloningsbeleid. De AFM richt zich op de gedragsaspecten.
In de Rbb 2021 zijn in bijlage A de beloningsregels opgenomen voor banken en beleggingsondernemingen die onder de reikwijdte van de CRR (blijven) vallen. In bijlage B staan de beloningsnormen voor beleggingsonderneming die onder de reikwijdte van de IFD/IFR vallen en in bijlage C die voor premiepensioeninstellingen.
Bijlage A van de Rbb 2021 bevat de beloningsregels voor banken en beleggingsondernemingen die onder het toepassingsgebied van de CRR vallen of zullen blijven vallen. Bijlage B bevat de beloningsregels voor beleggingsondernemingen die onder het toepassingsgebied van de IFD/IFR vallen en bijlage C bevat de beloningsregels voor premiepensioeninstellingen. Bijlage A bevat enkele tekstuele aanpassingen en correcties om beter aan te sluiten bij de formulering van de CRD. Verder is de bepaling over staatssteun die bij de herziening van de Rbb 2017 is geschrapt, deels weer opgenomen in bijlage A. De reden hiervoor is dat een deel van deze bepaling weliswaar is geïmplementeerd in de Wft, maar dat deze ook enkele regels bevat die een aanvulling zijn op de Wft. Bijlage C is niet inhoudelijk gewijzigd.
Bron: De Nederlandsche Bank