Staatsdeelneming TenneT: Wie zijn billen brandt moet de kansen pakken
Half september 2019 publiceerde de minister van Financiën antwoorden op kamervragen van de heer Nijboer (PvdA) over de investeringsplannen van TenneT. In de pers kwam vervolgens vooral het onderzoek naar een mogelijke (deel)privatisering van TenneT naar voren. We moeten de uitkomsten van dat onderzoek uiteraard afwachten, maar dat de minister deze optie openhoudt roept toch op zijn minst vraagtekens op. U herinnert zich vast nog wel de paniek die ontstond toen KPN mogelijk zou worden overgenomen door AmericaMovil in 2013. Op stel en sprong werden constructies bedacht die moesten borgen dat het vaste KPN-net voor Nederland behouden zou blijven. Dat net behoort tot de vitale infrastructuur van Nederland. TenneT is de beheerder van het hoofd elektriciteitsnet. Tot enkele jaren terug was dat min of meer een ‘business as usual’ model waar beheer en onderhoud centraal stonden. Vervolgens kocht TenneT in 2009 zich met instemming van het parlement in in het Duitse hoogspanningsnet. Goed voorbeeld van internationale samenwerking zou u zeggen en het net blijft nog steeds in handen van de publieke sector. Dat was vóór de Duitse ‘Energiewende’ in 2011 die er toe leidde dat er meer windenergie moet worden opgewekt. Gevolg: TenneT wordt verantwoordelijk voor capaciteitsverhoging van het Duitse net om de stroom op de goede plaats te krijgen.
In 2015 schreef de Algemene Rekenkamer een rapport waarin kritische opmerkingen werden gemaakt over Nederlands publiek belang bij aankoop van het Duitse elektriciteitsnetwerk. Die opmerkingen zijn nog steeds relevant. Tegelijkertijd geldt dat TenneT als eigenaar van ook het Duitse net moet blijven investeren, en daar zit nu blijkens de kamer vragen het knelpunt. De benodigde investeringsruimte voor TenneT zou voor tweederde neerslaan in Duitsland. Moet de Nederlandse belastingbetaler daar voor opdraaien, of heeft de Nederlandse belastingbetaler daar op termijn ook profijt van?
Het onderwerp lijkt een pure bedrijfseconomische businesscase, maar is het niet. Het gaat om een deel van de West-Europese kerninfrastructuur die nodig is om de vraag stroom ook in de toekomst probleemloos aan te kunnen. Gaan we in Europa borgen dat we zeggenschap houden over die infrastructuur of kiezen we hier voor een traditionele neo-liberale benadering waarin de markt het probleem voor de samenleving oplost? Daarmee is sprake van een risicomanagement vraagstuk dat veel verder gaat dan de directe investeringen.
Een van de problemen in de neo-liberale benadering is dat het miskent dat er bedrijfstakken zijn waar een natuurlijk monopolie bestaat of gaat ontstaan. Energie-infrastruktuur is een dergelijke bedrijfstak, net zo goed als de communicatie hoofd infra-stuktuur. Daarnaast is er een geopolitieke dimensie: hoe borgen wij als Europa en als Nederland dat we niet afhankelijk worden van de grillen van andere economische machtsblokken of monopolistische leveranciers? Als verkopende partij kun je eisen stellen bij de verkoop van je eigendom, maar daarna is de zeggenschap overgedragen aan een derde en die kan vervolgens naar believen handelen. Op de financiële markten betekent dit uiteindelijk verkoop aan degene die bereid is het meeste geld te betalen. Wat dat kan betekenen zou u eens aan de regering van Sri Lanka moeten vragen die klem zit onder Chinese schulden (NRC, 2-8-2018; Trouw, 27-4-19). Dichter bij huis speelt dat ook in Griekenland (NPO, 22-12-2017) Natuurlijk, Nederland en Duitsland zijn geen Sri Lanka, maar de VS hebben om dezelfde reden wel een punt als ze kanttekeningen maken bij de Nordstream gaspijpleiding van Rusland naar Duitsland.
Pure privatisering van monopolistische bedrijven, ook als er sprake is van deelverkoop, is in mijn ogen niet de oplossing. Wat dan wel? Ik denk dat er drie opties zijn die serieuze uitwerking verdienen. De eerste ligt op Europees niveau, bij het ‘Junker-fonds’. Als we Europees denken, dan is het elektriciteitsnet in Europa iets wat ons allemaal aangaat. Stroom vanuit de Noordzee moet richting zuiden kunnen gaan, net zo goed als zonnestroom uit Spanje of Italië naar het noorden moet kunnen gaan. Dat vergt investeringen die heel goed in Europese context kunnen worden medegefinancierd en dan is een instrument als het ‘Junker-fonds’ een te overwegen optie.
De tweede variant is een gezamenlijk Duits-Nederlandse optie, vanuit de gedachte dat beide landen zowel rechtstreeks belang hebben als in staat zijn de middelen vrij te maken om de investeringen te faciliteren. Afgaande op de informatie die Nederlandse regering verstrekt gaat het om ca. € 5 mld extra kapitaalbehoefte om de benodigde financiering voor de investeringen te kunnen borgen. Voor Nederland en Duitsland met hun grote handelsoverschotten en lage staatsschuld bedragen om niet ‘wakker van te liggen’, zeker gelet op de huidige negatieve rente op staatsschulden, ook voor lange looptijden.
De derde optie is dat Nederlandse politici hun verlies nemen en leren dat ze met Nederlandse Staatsbedrijven niet zomaar actief moeten worden op markten van (grote) buurlanden. Dat betekent als Nederland het kapitaal verstrekken en de strategische positie in het Duitse energienetwerk behouden, ook als dat geld kost omdat het ook een back up biedt bij problemen in het Nederlandse net. Zie het maar als een verzekeringspolis die we hebben: is de eigen productie laag, dan kunnen we nog stroom importeren. België laat zien dat dit nodig is (Volkskrant, 29-10-2018). Als Nederland wil, dan is dat geld er ook. Hoekstra’s eigen plan voor een investeringsfonds biedt de mogelijkheid om de middelen vrij te maken en rendabel in te zetten.
Los van de mogelijke oplossingen is de casus ook een signaal aan Brussel: neoliberalisme en monopolies op vitale infrastructuur gaan niet samen. Ga echt nadenken over de vraag hoe borging van publiek belang en publiek bezit van infrastructuur in Europa moet gaan. Als dat betekent dat rijke landen kapitaal tegen vergoeding beschikbaar stellen aan minder kapitaalkrachtige landen dan levert dat waarschijnlijk een ‘win-win’-situatie op en maken we ons als geheel minder kwetsbaar voor de grillen van de markt en geopolitiek.
Johan de Kruijf