Arthur de Groot
Martin Finkelnberg, hoofdinspecteur bij de Landelijke Eenheid van het Korps Nationale Politie, is zijn carrière in 1976 bij de toenmalige Centrale Recherche Informatiedienst (CRI) begonnen. De eerste dertig jaar van zijn loopbaan is hij vooral werkzaam geweest in de vuurwapen- en terrorismebestrijding en is hij ook een aantal jaren betrokken geweest de bestrijding van vals geld en documentfraude. “Ik ben bij toeval in de wereld van de “kunstcriminaliteit” terechtgekomen. In december 2005 zegde de toenmalige staatssecretaris van OCW, op basis van internationale afspraken, aan de Tweede Kamer toe dat de Nederlandse politie in 2006 weer zou beschikken over een database voor gestolen kunst en antiek. Omdat ik enige ervaring had met het opzetten van databases voor de herkenning van onder andere vuurwapens werd mij gevraagd of ik daarin een rol zou kunnen en willen spelen. Een kunstvoorwerp is in principe, net als een vuurwapen, een ding. Ik beschikte al over een database met beschrijvingen van vuurwapens en het concept van die database heb ik dan ook gebruikt voor de inrichting van de database voor gestolen kunst en antiek.”
Wat Finkelnberg niet had was een organisatie waar dit nieuwe middel ingezet kon worden. In het verleden beschikte de CRI wel over een afdeling kunst- en antiekdiefstallen en een database, maar die werden beide begin 2002 opgeheven. Om het toch mogelijk te maken om op centraal niveau gestolen kunst en antiek te registreren kreeg hij een collega toegewezen die niet alleen een volledige politieopleiding had afgerond maar die tevens een afgestudeerd kunsthistorica was en werkzaam was geweest in de kunst- en antiekhandel in Amsterdam.
Finkelnberg: “Een zegen voor iemand zoals ik die totaal geen verstand heeft van kunst en antiek. Met deze collega heb ik de basis gelegd voor de bestrijding van “kunstcriminaliteit” zoals die nu in Nederland is vormgegeven.”
Verschillende vormen
““Kunstcriminaliteit”, en ik, Martin Finkelnberg, zet het nog steeds tussen aanhalingstekens, heeft binnen de politie een tamelijk suf imago. De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ikzelf tot 2006 ook van mening was dat de registratie van gestolen kunst en antiek beter door de verzekeringsmaatschappijen georganiseerd kon worden dan door de politie. Groot was dan ook mijn verbazing toen ik in 2006 kennis maakte met de Erfgoedinspectie (EGI) en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) waar ik nog nooit van gehoord had, maar beide onderdeel van OCW. Deze diensten introduceerden mij in de wereld van schatgraven, schatduiken, grootschalige plunderingen van cultuurgoederen buiten onze landsgrenzen en de even grootschalige illegale handel in beschermde cultuurgoederen. Ook maakten EGI en RCE mij bekend met de vele specifieke nationale en internationale wet- en regelgevingen die sinds 2016 onder andere zijn samengevat in de Erfgoedwet.”
Finkelnberg vervolgt: “Vrij snel werd binnen onze organisatie, en vervolgens binnen de politie in zijn algemeenheid, bekend dat er weer iemand was die zich bezig hield met “kunstcriminaliteit”. Met als gevolg dat ik overstelpt werd met allerlei vragen over zaken waarbij kunst en antiek en later ook cultuurgoederen betrokken waren. Vragen over herkomst van aangetroffen voorwerpen, over de echtheid daarvan, over de waarde, over eigenaarschap. Begrippen als art napping en consignatie caroussels deden bij mij hun intrede. Witwassen met en van kunst. Je kan het zo gek niet bedenken of er is wel een vorm van criminaliteit waarbij kunst, antiek en cultuurgoederen betrokken kunnen worden. Dan blijkt dat diefstal en heling maar een heel klein deel van de ”kunstcriminaliteit” uitmaken. Liever praat ik dan ook over aan kunst, antiek en cultuurgoederen gerelateerde criminaliteit.”
Slachtoffers
Slachtoffers van deze vormen van criminaliteit zijn veelzijdig. Naast de individuele slachtoffers van diefstal en/of oplichting zijn landen en bevolkingsgroepen slachtoffer van diefstal van hun culturele identiteit door de grootschalige plunderingen die wereldwijd gaande zijn. Ook is sprake van ondermijning van de integriteit van culturele instellingen zoals musea en van de legale handel die er alles aan gelegen is de handel zuiver te houden.
Fraude in de kunstcriminaliteit kent vele gezichten. Zo hebben we te maken met imitatie, valse (gekopieerde) en vervalste kunst. Documenten die vervalst dan wel valselijk opgemaakt worden. Taxatierapporten voor niet bestaande kunst. Niet bestaande collecties die dienen als onderpand voor leningen. Betaling in natura, etc… Het vervalsen van de voorwerpen en /of begeleidende documenten is witwassen. Iets waar niet of nauwelijks aandacht aan besteed wordt. Witwassen in de zin van het verbergen van geld ligt voor de hand maar is wegens gebrek aan onderzoek vooralsnog niet aangetoond. Een ander probleem wat wij hier zien is dat kunst, antiek en cultuurgoederen meestal niet als zodanig herkend worden. Het is als het ware onzichtbaar geld.
Martin Finkelnberg is hoofdinspecteur bij de Landelijke Eenheid van het Korps Nationale Politie en hij gaat spreken op de Dag van de Fraudeonderzoeker in Den Haag op 18 april aanstaande.
De auteur van dit artikel Arthur de Groot was tot en met 31 december 2018 directeur van het IFFC ( Institute For Financial Crime) in Den Haag.