De Fipronil affaire
Enige dagen geleden beet de Tweede Kamer van zich af inzake de Fipronil affaire, waarbij met name het optreden van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ter discussie stond. De NVWA kwam er niet bepaald sterk uit. “Kapot bezuinigd: NVWA is een waakhond die te weinig bijt” kopte het AD. Sinds het begin van dit decennium halveerde de mankracht van de NVWA bijna. Voor toxicologen is het duidelijk: deze halvering heeft onvermijdelijk geleid tot een afname in deskundig personeel en technische mogelijkheden om stoffen te meten die buiten het vaste patroon vallen. Staatssecretaris Sharon Dijksma legde de Tweede Kamer een plan van aanpak voor. De positie van de keuringsdienst KDS zal worden herzien. Toezicht en handhaving op slachtplaatsen en in de vleesketen worden versterkt. Niet alleen krijgt de NVWA meer personeel, maar tevens worden maatregelen genomen om de kwaliteit en de effectiviteit van de werkzaamheden te verbeteren. De tarieven worden kostendekkend aangepast. En dan?
Denken we nu echt dat het probleem – waarvan we nu alleen een symptoom hebben gezien – dan is opgelost? De NVWA als organisatie wordt bestuurd op basis van rendementsdenken: er moet meer worden gedaan met minder mensen. Maar de controle op de waarde van het voedsel dat we nuttigen vraagt inzicht in het dilemma tussen rationaliteit en moraliteit enerzijds en legitimiteit en legaliteit anderzijds. Inzicht in waarom mensen doen wat ze doen en wat we daarvan vinden.
Controle vraagt dus inzicht in gedrag van mensen en inzicht in ‘normen en waarden’. Dat is heel wat anders dan het inzicht dat via ‘hard controls’ verkregen wordt. Het AD vervolgt: “Zo onthulde NRC onlangs dat kritische keurmeesters in slachthuizen de mond wordt gesnoerd. Een dierenarts in dienst van de NVWA die aan de bel trok en misstanden in het slachthuis filmde, werd overgeplaatst. Het slachthuis bleef ongemoeid.” Je kunt het lezen en interpreteren zoals je wilt, maar je ontkomt er niet aan dát een bepaald gedrag en een bepaalde cultuur heersen. Als je het precies wilt weten, moet je het meten.
‘Goed’ gedrag leidt tot ‘goede’ prestaties, en omgedraaid. Voor ieder normaal denkend mens is de correlatie bovendien logisch: natuurlijk zijn mijn daden het gevolg van mijn gedrag. Dat geldt op individueel niveau, teamniveau, organisatieniveau en het geldt voor de samenleving als geheel. Waarom dan niet strategisch inzetten op gedrag? Het klinkt logisch, maar is het dat ook?
Alsof die gedragswereld maakbaar is? Alsof je gedrag kunt ‘richten’? Alsof menselijke gedragingen ‘dingen’ zijn waar je iets over te vertellen hebt? Alsof je hetzelfde maakbaarheidsdenken, dat het prestatiedenken zo kenmerkt, kunt toepassen op de ontwikkeling en verandering van gedrag…
Prestaties vragen een markt waarin de waarde van die prestatie kan worden geruild tegen een andere waarde. Die markten functioneren door objectieve verschillen te overbruggen en overeenstemming te bereiken over die verschillen. Het is een rationeel proces dat logisch tendeert naar vergroting van de verschillen. Een proces dat schaarste als vertrekpunt heeft. Een proces dat bovendien– zodra je er de factor geld in stopt als ruilmiddel – leidt tot accumuleren van geld en verdere vergroting van de verschillen. Dat is geen ideologie, dat is wiskunde en logica.