Addy Koetje
Gaat het de goede kant op in de jeugdzorg met een kostenstijging van 15% in het afgelopen jaar? Aanvankelijk optimisme bij de invoering van de decentralisatie maakt plaats voor onzekerheid. Hoe kunnen we financiële risico’s terugdringen? Wat gebeurt er in de tweezijdige beweging tussen overheid en samenleving? Keynote spreker op het RiskCongres Lokaal Bestuur van 13 februari 2019, Jan-Paul Woudstra, gemeentesecretaris / directeur van Pijnacker-Nootdorp zoomt in op de dilemma’s in de jeugdzorg. Decentralisatie werd door gemeentesecretarissen gezien als een risicovol traject. Het gaat over veel geld. Hoe voorkom je dat kwetsbare groepen buiten de boot vallen? Gemeenten startten met een gebrek aan informatie en kwaliteit. Het aantal kinderen in Haaglanden dat een beroep doet op jeugdzorg is gestegen met 20% ten opzichte van de oorspronkelijke raming van 20.000 kinderen. Het budget voor inkoop van jeugdzorg is gestegen met 53 miljoen naar 230 miljoen. De ramingen bleken niet te kloppen en zijn ook niet bruikbaar voor prognoses.
Het beeld dat decentralisatie op korte termijn kostenbesparing oplevert is onjuist. Aanvankelijk zullen kosten stijgen door investering in kennis van de markt en sturingsmechanismen. Inmiddels zijn er goede analyses beschikbaar om het gesprek met de (grote) zorgaanbieders aan te gaan. Pas op termijn kunnen voordelen ontstaan. Esther Verhagen interrumpeert: Stijging van kosten in de jeugdzorg werd vooral veroorzaakt door inzet van specialistische zorg; niet door investeringen binnen de gemeenten. Volgens Woudstra zijn er meerdere oorzaken. Veel gemeenten zetten multidisciplinaire lokale teams in voor de jeugdzorg. Aannemelijk is dat problemen daardoor eerder worden gesignaleerd. Dit leidt tot toename van het volume. In Pijnacker-Nootdorp zien we in vier jaar een toename met 30%. De leeftijd waarin de kinderen in de jeugdzorg komen is met een jaar gedaald. Wij denken zelf dat dit laatste op langere termijn tot lagere kosten zal leiden.
In Haaglanden is het afgelopen jaar het volume niet toegenomen. De kosten stegen wel met 15%. Mogelijk heeft dit te maken met een door de gemeenten doorgezette productharmonisatie en een lastig te verklaren verschuiving naar duurdere zorg. Inmiddels ontstaat in de regio draagvlak voor resultaat gerichte sturing: Op basis van gezinsplannen worden vooraf afspraken gemaakt over gewenst resultaat en daaraan verbonden kosten. Het niet bereiken van doelen of tussentijdse uitval heeft impact op de financiering. Het berekenen van kostprijzen is echter niet eenvoudig. Waarom bestaan grote prijsverschillen per profiel? Hoe gaan we er als overheid mee om? Van een andere orde is de vraag of gemeenten klaar zijn voor (systeem)veranderingen. Samenwerking tussen gemeenten en op diverse niveaus maakt veranderen bijzonder ingewikkeld.
Over de toestroom van kleine aanbieders is Jan-Paul Woudstra sceptisch. Van de verwachte innovatie heeft hij weinig gezien. Marktstrategieën die leiden tot een stijgende zorgvraag zijn niet gewenst. Zaken doen met enkele honderden aanbieders is evenmin efficiënt.
Aan de decentralisatie in het sociaal domein lagen zowel inhoudelijke als financiële doelen ten grondslag. Inhoudelijk zien we goede ontwikkelingen. Grote dilemma is gebrek aan inzicht in het functioneren van de sector jeugdzorg, niet alleen op inhoud maar ook op andere mechanismen. Meervoudige sturing is nodig om de koers te verleggen naar een kwalitatief goede, maar ook betaalbare jeugdzorg.
Panellid Jack Kruf gaat terug naar de invoering van de decentralisatie zo’n vier jaar geleden. De VNG meldde dat de gemeenten er klaar voor waren. Wat zou nu het advies zijn voor een volgende transitie?
Jan-Paul Woudstra trekt een parallel met de decentralisatie van de omgevingswet. Meer zorgvuldigheid bij de invoering en zorgen dat de basis op orde komt is belangrijk. Gemeenten moeten werkelijk in staat zijn om de vernieuwing op te pakken.